Wie zijn spouw of dak wil isoleren of een pand wil slopen, moet voorkomen dat daarbij een vleermuiskolonie sneuvelt. Want dat zou jammer zijn: om te beginnen voor de beestjes zelf, maar evengoed voor de Amsterdammers. Bovendien is het verboden. Maar voorkomen vraagt duur en tijdrovend onderzoek. Daarom telt de gemeente nu zelf vleermuizen en werkt ze aan een soortenmanagementplan.
De schemer valt, het is tien uur ‘s avonds en het is nog ruim dertig graden als we op een dinsdag begin juli in Weesp op zoek gaan naar vleermuizen. Stadsecoloog Marc Brugman en Sander van Staa, ecoloog bij ingenieursbureau Movares, lopen al even rond in de buurt, maar ze moeten de eerste vleermuis nog tegenkomen. “Die hoge temperatuur zal ze er niet van weerhouden uit te vliegen”, zegt Van Staa. “Het is praktisch windstil, er zijn veel insecten; die vleermuizen komen wel.”
Het is genoegzaam bekend: vleermuizen frustreren het isoleren van woningen, omdat deze beschermde diersoort zich graag ophoudt in spouwmuren en onder dakpannen. Zomaar een spouw slopen of volspuiten met een of ander isolatiemiddel mag niet van de Omgevingswet. Eerst moet gekeken worden of daarbij geen kraamkamer of winterverblijf van vleermuizen sneuvelt of wordt verstoord. En dat vergt duur en tijdrovend onderzoek. Voor particulieren (mogelijk) een reden om maar af te zien van isolatie van daken en spouwen.
Alternatieve nestplekken
Dezelfde natuurwetgeving biedt wel een uitweg voor gemeenten. Zij kunnen met een zogenoemd soortenmanagementplan (SMP) voor hele buurten of wijken in kaart brengen of en welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de Omgevingswet . In de kern gaat het om vragen als: hoeveel vleermuizen zitten er ongeveer, waar verblijven ze en is het nodig alternatieve nestplekken te maken, bijvoorbeeld door het ophangen van nestkasten? En moeten dat kraamkasten zijn of gaat het om winterverblijven? Vervolgens kan de gemeente de provincie vragen om voor de hele stad of buurt een vergunning te verlenen op grond van de Omgevingswet.
De gemeente Amsterdam werkt met dat doel aan zo’n soortenmanagementplan (SMP). Maar dan per stadsdeel, want het gaat vermoedelijk vijf jaar duren voordat de hele stad is gedaan. De stad is groot, er zijn onvoldoende ecologen en het werk is seizoensgebonden. In Nieuw-West is het tellen wel klaar evanaf n kunnen bewoners het najaar van 2026 gebruikmaken van het SMP. Nog in 2025 deden ecologen vanaf half april tot en met augustus onderzoek in de stadsdelen Noord, Zuidoost en in stadsgebied Weesp. In Noord vonden ze veel kolonies, vertelt Brugman zichtbaar enthousiast. Die kwamen ze op het spoor via waarnemingen van buurtbewoners die de ecologen zagen rondlopen. "Waaronder een kolonie van driehonderd meervleermuizen, tot nu toe de enige in de stad.”
Een gewone dwerg
Vandaar dat Brugman en Van Staa van Movares– het bureau dat Amsterdam helpt bij de invenstarisatie – vanavond in Weesp vleermuizen aan het tellen zijn. “Ja! Een gewone dwerg”, zegt Brugman als om 22.20 uur de eerste gewone dwergvleermuis zich meldt. Het is de meest algemene vleermuis met een kenmerkend, schichtig vlieggedrag. Althans, als ie net wakker is. Brugman: “Het is een soort ochtendgymnastiek en ze vangen wat voedsel voor eventuele jongen. Daarna vliegen ze echt uit voor de nacht.” Daarom zie je de meeste vleermuizen het eerste uurtje na zonsondergang, vaak de dwergvleermuis. De laatvlieger, waar de ecologen vooral naar op zoek zijn, is veel groter en vliegt meer als een vogel in glijvlucht.
Beide ecologen zijn gewapend met een batdetector (die het ultrasone geluid van de vleermuis opvangt) en een warmtebeeldkijker (die laat zien waar in de schouw zich mogelijk vleermuizen ophouden). Van Staa legt uit hoe de detector werkt (helaas voor geïnteresseerde Amsterdammers nogal een prijzig apparaatje). Het ultrasone vleermuizengeluid, voor de mens niet hoorbaar, wordt zichtbaar op het schermpje. Aan de toonhoogte (frequentie) en het ritme kan men horen om welke vleermuizensoort het gaat.
Populatie verhuisd
Een buurtbewoner die ons aanspreekt, vertelt dat bij hem in de flat (tegenover het gebouw dat wij in de gaten houden, zie foto) zijn spouw intussen geïsoleerd is. De populatie die er zat is neergestreken in aangeboden alternatieve nestplekken – hebben de diertjes die plekken eenmaal opgenomen in hun ronde, dan wordt ‘hun’ spouw na vertrek afgesloten. Een andere optie: de spouw blijft deels open en/of er wordt een kast in de spouw geplaatst.
Zulke alternatieve nestplekken zijn de kasten waaronder we al een tijdje de vleermuizen in de gaten houden (zie foto). Het zijn nestkasten van een type waar de ecologen niet warm voor lopen, omdat vleermuizen er oververhit in kunnen raken. Zeker als ze op de zonkant worden gemonteerd, wat nog wel eens gebeurt. “Tja”, verzucht Brugman, “die bouwers zijn verplicht die kasten op te hangen, maar ze zijn er voor de rest niet zo bewust mee bezig.”
Kraamkasten
Isolatiebedrijven moeten werken volgens de voorschriften van ‘natuurvriendelijk isoleren’. Dat houdt in dat ze spouwmuren op tijd ‘natuurvrij’ maken, zorgen dat beschermde dieren op tijd kunnen uitvliegen, indien nodig alternatieve verblijfplaatsen aanbieden en rekening houden met de ‘natuurkalender’. En de ene nestkast is de andere dus niet. “Kraamkasten zijn wel een meter bij een meter groot”, zegt Brugman.
In Amsterdam zijn elf verschillende vleermuissoorten waargenomen. Zie hier de interactieve kaart. De meest voorkomende is de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), gevolgd door de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) en de laatvlieger (Eptesicus serotinus). Andere, zeldzamere soorten zijn onder meer de rosse vleermuis (Nyctalus noctula), meervleermuis (Myotis dasycneme), watervleermuis (Myotis daubentonii) en gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus). Bron: gemeente Amsterdam |
De vleermuizen die we nu zien uitvliegen, een ‘gebouwgebonden soort’, doen dat vanuit hun kraamverblijven, waar elke moeder één jong verzorgt (moederdiertjes helpen elkaar daarbij). De vleermuizen krijgen één jong per worp en hebben een lange draagtijd. De diertjes kunnen 30 tot 35 jaar oud worden dus grotere worpen zijn niet nodig. Maar dat was dus buiten de energietransitie en de huiskat gerekend. Na de zomer begint de paartijd, de jongen worden pas het volgend voorjaar geboren, na de winterslaap. Daarom zijn én de kraamkamers én de winterverblijven essentieel voor het voortbestaan van een populatie. En daarom kan men door blindelings te isoleren zomaar een populatie uitroeien.
Honderdduizend muggen
Overal waar ze komen, ook deze juli-avond, nemen Brugman en Van Staa de tijd om vragen van buurtbewoners te beantwoorden. Om uit te leggen wat ze aan het doen zijn en waarom. Om te vertellen hoe slim de vleermuizen zijn, hoe schoon ze zijn, dat ze geen ziektes verspreiden en hoe belangrijk ze zijn voor het Amsterdamse ecosysteem.
Nuttig, zou je ook kunnen zeggen. Vleermuizen ‘reguleren insectenpopulaties’ zoals dat heet. En gaan daarbij niet zachtzinnig te werk. De gewone dwergvleermuis, dat beestje van nog geen vijf centimeter lang en een gewicht van maximaal acht gram, werkt in een seizoen ongeveer 100.000 muggen weg.
Jagen doen ze via echolocatie. Brugman: “Zo leren ze hun omgeving kennen en onthouden ze alle obstakels. Zodat ze niet elke keer opnieuw hoeven te peilen, wat veel energie kost. Daarom vliegen ze ook vaste routes en kun je dus door ergens een flat neer te zetten of bomen weg te halen veel schade aanrichten.”