Steden veranderen continu. Er wordt gebouwd, gesloopt en geherstructureerd; sommige buurten komen op, andere glijden af. Vanouds proberen gemeente en corporaties deze ontwikkelingen te sturen of in ieder geval te beïnvloeden. Dit om verloedering en segregatie te voorkomen. Maar hoeveel macht hebben zij eigenlijk (nog) om in te grijpen in de eigen dynamiek van de stad?
Wie in een fotoboek over Amsterdam in de jaren zestig bladert, kan zijn ogen bijna niet geloven. Tussen prachtige opnamen van opgeknapte pandjes staan foto’s van vervallen gebouwen waar al jaren geen geld meer in is gestoken. Veel huizen worden door boomstammen gestut om te voorkomen dat ze instorten. En etalages van winkels zijn dichtgespijkerd terwijl in de gevelwanden hier en daar flinke gaten gapen. Is dit de buurt waar dertig jaar later wordt geklaagd over onbetaalbare huizenprijzen?
Het blijft wonderlijk hoe ingrijpend de binnenstad in relatief korte tijd is veranderd. Waar is dat vandaan gekomen? “Goeie vraag”, antwoordt Wim Ostendorf, sociaal geograaf bij de Universiteit van Amsterdam. “Er zijn heel veel factoren die voor veranderingen zorgen. Allereerst heb je te maken met de maatschappelijke dynamiek. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de toegenomen welvaart en de verandering van de bevolking waardoor de vraag naar woningen enorm is veranderd. Traditionele gezinnen zijn de stad uitgetrokken en hun plek is opgevuld door immigranten en jonge één- en tweepersoonshuishoudens.” Maar ook de voortdurende verbouwing van de stad zorgt voor veel dynamiek. “Gebouwen worden gesloopt en vernieuwd, waarbij Amsterdam lange tijd heeft geweigerd om te bouwen voor de hogere inkomens. Die konden zichzelf wel redden en werden daardoor de stad uitgedreven. Nu probeert de gemeente die groep weer binnen te halen, maar de woningvoorraad laat zich niet zo snel veranderen. Er is nog altijd een flink tekort aan grote woningen met een redelijke prijs”, aldus Ostendorf.
Samenhangend met die veranderingen in de stad zijn bewoners ook anders gaan denken over hoe leuk of gevaarlijk sommige buurten zijn. “Toen ik jong was, mocht ik van mijn moeder onder geen beding naar de Jordaan. Dat was een poel van ellende, net als de andere centrale stadsdelen. Rond de jaren tachtig is dat beeld totaal omgeslagen en raakten dit soort buurten helemaal in. Hetzelfde gebeurt op dit moment in delen van de negentiende-eeuwse gordel, waar een enorme ‘upgrading’ plaatsvindt.”
Woningbezit als scheidslijn
Dat wijken als de Pijp en Oud-West ‘in’ zijn geraakt, klinkt onderzoeker Kees Dignum van de Dienst Wonen bekend in de oren. Afgelopen najaar rondde hij – net als in 2001 - een onderzoek af naar woonmilieus en dynamiek in de stad (zie 'Amsterdam in 10 woonmilieus'). Van sommige buurten zag hij de waardering en sociaal-economische positie verbeteren. Andere gingen er juist op achteruit. Een belangrijke conclusie van zijn studie was dat de verschillen tussen de woonmilieus in 2003 ten opzichte van twee jaar eerder waren toegenomen. “Het rijkste woonmilieu - ‘welgesteld stedelijk’- wordt steeds welvarender, terwijl de armoede in het woonmilieu aan de onderkant - ‘transitiemilieu’ nog altijd groeit.” Een paar variabelen blijken veel invloed op deze ontwikkeling te hebben. Zo blijken buurten die het meest zijn afgegleden ook de plekken te zijn waar het aandeel (kansarme) allochtonen bovengemiddeld is gestegen en de werkloosheid minder snel is gedaald dan in de rest van de stad. “Denk aan het noordoostelijk deel van de Indische Buurt of sommige randen van de vernieuwde Bijlmer. Maar ook Landlust in Bos en Lommer, Osdorp-Noord en het noordelijk deel van Overtoomse Veld doen het in 2003 slechter dan twee jaar eerder”, aldus Dignum. Voor veranderingen in het woningbezit geldt juist het omgekeerde. “Buurten die het sterkst zijn opgekomen, zijn de milieus waar het eigenwoningbezit het meest is toegenomen, zoals het centrummilieu en de negentiende-eeuwse wijken in de centrumrand. Wijkjes met veel corporatiebezit kennen de minste dynamiek.”
Overigens verwacht Dignum dat over tien jaar de verschillen tussen woonmilieus weer kleiner zullen zijn. “Grote delen van de Westelijke Tuinsteden, Zuidoost en Noord zijn tegen 2015 ingrijpend verbeterd, terwijl ik voor de wijken binnen de ringweg geen dramatische veranderingen verwacht. Hoogstens breidt de zone voor hoogopgeleide creatieve huishoudens zich nog iets uit. ”Wel zal de stad over tien jaar nog altijd buurten kennen die wegzakken en nodig opgeknapt moeten worden. Dignum denkt daarbij vooral aan plekken waar nu al de eerste signalen van verval worden opgepikt, maar de situatie nog te goed is om in te grijpen. Een goed voorbeeld zijn de huidige stadsvernieuwingswijken met hun corporatiewoningen uit de jaren tachtig. Maar ook naoorlogse wijken zoals Reigersbos en Holendrecht en oudere delen van het stadsrandmilieu zoals de Geindorpen zullen het volgens Dignum moeilijk gaan krijgen. Zelfs de jongste wijken in de stadsrand moeten op hun tellen passen. “In de Aker en Nieuw-Sloten zijn de bewoners nog wel te spreken over hun woningen, maar de toch al matige waardering voor de woonomgeving is er snel aan het dalen. En iedereen weet dat het met een wijk snel bergafwaarts gaat als niemand er meer van houdt.”
Macht en onmacht
Maar als nu al duidelijk is welke wijken over een tijdje dreigen af te glijden, dan zouden stadsdelen en corporaties toch beter nu kunnen proberen bij te sturen dan over twintig jaar de volgende stedelijke vernieuwingsoperatie uit te rollen? Wim Ostendorf: “Op de maatschappelijke dynamiek hebben ze weinig invloed. Economische en culturele veranderingen laten zich niet door lokale partijen sturen. Maar in het woningaanbod kan nog flink worden gestuurd, ondanks alle verhalen over de tucht van de markt.”
Dat stadsdelen of gemeentelijke diensten niet altijd gebruik willen maken van hun bevoegdheden, is een andere kwestie. “Onderhuur wordt bijvoorbeeld wel bestreden, maar er is een zekere aarzeling om als een Big Brother in de levenssfeer van mensen in te grijpen. Bovendien blijft het lastig om met fysieke maatregelen onderliggende sociale problemen op te lossen. Waar ingrijpend wordt gesloopt en een deel van de bewoners naar andere buurten vertrekt, verhuizen de problemen vaak met hen mee.”
Joop de Haan, directeur van het projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer, beaamt dat de gemeente nog voldoende mogelijkheden heeft om een buurt ingrijpend te vernieuwen. Onder zijn leiding worden duizenden flatwoningen gesloopt en vervangen door nieuwe huizen in de koop- en huursector. Ook erkent hij volmondig dat wat met stenen dwingend kan worden geregeld, op sociaal gebied veel moeilijker is te realiseren. Toch heeft hij in zijn vorige baan in de Spaarndammerbuurt goede ervaringen opgedaan met het verkleinen van de kloof tussen bewoners en maatschappelijke instanties. “Bij de herstructurering hebben we niet alleen de woonwensen van mensen geïnventariseerd, maar ook hun behoefte aan zaken als schuldhulpverlening of extra scholing. Die benadering zou ik graag in de Bijlmer willen toepassen. Bewoners krijgen nu wel iemand op bezoek om over nieuwe huisvesting te praten, maar we kunnen hem of haar nog geen pakket aan sociaal-maatschappelijke hulp aanbieden.” Als die persoonlijke begeleiding dan ook nog over stadsdeelgrenzen heen zou kunnen stappen, kan de sociale positie van een bewoner duurzaam worden verbeterd. “We laten mensen op dit moment nog veel te gemakkelijk los.”
Locatie boven woning
Ook corporaties laten sociale problemen liever niet op hun beloop. “Tussen fysiek en sociaal beleid zitten geen waterdichte schotten”, aldus Rogier Noyon, hoofd Markt en Innovatie van woningcorporatie Het Oosten. Bij grote herstructureringsprojecten wordt daarom niet alleen in woningen maar ook in buurthuizen en groepsruimten geïnvesteerd. “Tien jaar geleden hebben we in de Mercatorpleinbuurt enkele woningen omgebouwd tot sociaal-culturele ruimten voor migranten. We betalen er ook mee aan evenementen en stimuleren kunstzinnige initiatieven. Voor alle partijen is het belangrijk dat bewoners weer trots op hun buurt kunnen zijn.”
Om vroegtijdig in te kunnen spelen op veranderingen in buurten, heeft Het Oosten de afgelopen jaren een verfijnd systeem opgezet waarin de ontwikkelingen in negentig gebieden op de voet worden gevolgd. Belangrijke indicatoren in deze databank zijn niet alleen harde statistieken over de bewonersopbouw of economische waardeontwikkeling, maar ook enquêteresultaten over buurtbeleving en een inschatting van het vermogen om toekomstige veranderingen aan te kunnen. Als daaraan ook nog informatie over het ruimtelijk-economisch profiel van de buurt en over de plannen van andere partijen wordt toegevoegd, kan Het Oosten een gedegen beslissing over buurtinvesteringen nemen. “Als je het goed doet kun je op het juiste moment actief worden en veel geld verdienen. Het prettige daarvan is dat we tegelijk een buurt er weer helemaal bovenop helpen.” In een traditioneel voorraadbeleid waar alleen naar de kenmerken van de woning wordt gekeken, gelooft Noyon niet meer. “Een tweekamerwoning op de Groenburgwal is een fantastisch product om te verhuren of verkopen maar voor Nieuw-Sloten is het niets.”
Jaco Boer