Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Tweede verdieping
Terug naar de woonschool of op weg naar de aso-units?
Wat te doen met de families Flodder?

“We hebben dertig jaar lang ontkend dat er echte asocialen bestaan. Het beleid hiervoor is dus verdwenen, met alle gevolgen van dien”. Aan het woord is Jan Willem Kluit, beleidsadviseur van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. De corporaties kunnen erover meepraten: verhalen over poep aan de muur, braken over het balkon, nachtelijke excessen, intimidatie en geweld zijn aan de orde van de dag. Zijn de middelen om extreem lastige huurders aan te pakken wel toereikend?

De recente massale vechtpartij, inclusief brandstichting en fluitende kogels, in de Burgemeester van Leeuwenlaan kwam niet eens als een verrassing. De bij de vete betrokken families zijn al heel lang goede bekenden van de politie… en van de corporatie. Ze zijn overigens niet de enige Amsterdammers die als verstokt asociaal bekend staan, al beschikt – veelzeggend genoeg – geen enkele instantie over exacte cijfers. Wat je met deze ‘A’-categorie huurders moet, is de laatste decennia niet fundamenteel aan de orde geweest. Laat staan dat er sluitend landelijk of stedelijk beleid voor is ontwikkeld. Ondertussen schieten de meldpunten voor extreme overlast als paddestoelen uit de grond.
Een enkele corporatie legt al vanaf het eerste telefoontje een dossier over de betrokken huurder aan, maar meestal starten corporaties daar pas mee als klachten over overlast blijven binnenkomen. Zo’n dossier is cruciaal om bij een eventuele gang naar de rechter de noodzaak van ontruiming aan te tonen.

Mogelijke maatregelen om extreme overlast aan te pakken

Stedelijk meld- en coördinatiepunt extreme overlast. Hier worden asociale huurders tevens gevolgd, zodat ze niet uit beeld verdwijnen na een ontruiming, woningverlating of huuropzegging.
Kaartsysteem. Overlastbezorgers ontvangen al bij de eerste klachten een gele kaart. Vroegtijdig waarschuwen, met uitvoering van sancties (rode kaart = ontruiming), kan preventief werken.
Leefstijlbenadering. Geef nieuwe huurders een profiel van hun eventuele nieuwe woonomgeving. Volgens de nieuwe huurwet vallen lastige buren ook onder te melden ‘gebreken’ van een woning! Corporaties die dit verzuimen te melden kunnen dure claims verwachten.
Verhuurdersverklaringen. Een huurdercurriculum dat aangeeft of een huurder een actueel overlastdossier heeft. Enkele Amsterdamse corporaties werken hier al mee; er wordt gedacht aan een gezamenlijke verhuurdersverklaring van alle corporaties in de regio.
Huismeesters.
Huurophalers
in geval van huurachterstand. Die maken de verhouding tussen de steeds grootschaliger opererende corporatie en de onbekende verhuurder minder anoniem. Zij krijgen eventueel ook de gelegenheid de woning te inspecteren.
Overlastclausules in het huurcontract. Een enkele Amsterdamse corporatie werkt hier al mee, maar er is nog geen jurisprudentie.
Geclusterde laatste-kanswoningen onder begeleiding, ofwel de woonschool nieuwe stijl. Echte asocialen worden uit hun omgeving gehaald, zodat normale huurders er geen last meer van ondervinden.

Maar zover komt het in de meeste gevallen niet. Er bestaat overlast die bestreden kan worden. Bemiddeling of een waarschuwing willen vaak helpen. Zorginstellingen worden benaderd om huurders met een verslaving of een psychisch probleem te begeleiden. Dat kan in de huidige woning of in een nieuwe omgeving.
Maar onverbeterlijke asocialen vormen een aparte categorie. De onlangs in Amstelveen doodgeschoten crimineel Jules Jie gold als zo’n gezellige buur. Hij schroomde niet om een klagende straatgenoot met een stevige vuurwerkbom te verrassen. Daarmee is het volgende probleem genoemd: klagers durven soms niet met naam en toenaam aangifte te doen, want de kans is aanwezig dat de overlastveroorzaker verhaal komt halen. Anoniem klagen kan, maar daarmee overtuig je een rechter niet. Corporaties krijgen daardoor dossiers niet altijd rond. Zonder juridisch medewerker red je het niet meer. Als het lukt om met ondertekende verklaringen van omwonenden de gang naar de rechter te maken, ben je minimaal een jaar verder. Dan zijn de buren in sommige gevallen al tijdelijk ingetrokken bij familie of op zoek naar een ander huis. Dat is, zeggen medewerkers van diverse corporaties, de huidige praktijk in Amsterdam.

Laksheid

Terug naar Jan Willem Kluit van de Federatie. Als lid van de stedelijke commissie begeleid wonen kent hij de praktijk maar al te goed. Junks, ex-delinquenten, daklozen en anderen worden al bijna vijftien jaar min of meer succesvol begeleid. In Amsterdam gaat het om zo’n duizend à vijftienhonderd woningen. “Maar er zijn gevallen waarbij je je afvraagt of de begeleiding wel optimaal is”, begint hij voorzichtig. “Als commissie moeten wij daar op letten. Het woongenot van andere mensen in de buurt mag natuurlijk niet geschaad worden. Voor hen kan het heel zwaar zijn. Er zijn buurten waar bijna geen normale mensen meer wonen. De leefbaarheid staat al zo onder druk. Dat kan je niet laten verslappen. Rotzooi moet je meteen opruimen, schoolverzuim aanpakken en ja, asociale huurders moet je ook meteen aanpakken.”
Kluit verwelkomt de ‘er-op-af’ gedachte achter de meldpunten extreme overlast, maar bekritiseert de eenzijdige nadruk op zorg. Die komt namelijk vooral de overlastveroorzaker ten goede. Daarnaast vindt hij dat de centrale stad zijn regierol onvoldoende oppakt.
Kluit: “Rond de meldpunten is een uitgebreid zorgnetwerk georganiseerd van hulpverleners van GG&GD, Jellinek, Riagg, corporatie en politie die geleidelijk de drang op de overlastveroorzaker opvoeren met als uiterste sanctie een ‘laatste kans-aanbod’. Dit houdt in dat de huurder begeleiding moet accepteren op zijn woning, anders wordt hij ontruimd. Wordt de overlast niet minder, dan wordt hij alsnog ontruimd. Deze bemoeizorg is voor 90% gericht op de overlastveroorzaker. Alles wordt uit de kast gehaald om deze mensen zo lang mogelijk op hun woning te kunnen laten wonen. Overlastsituaties kunnen daarom maanden, zelfs jaren duren. Die zorginvalshoek is niet altijd in het belang van omwonenden. Als wij in deze stad echt geïnteresseerd zouden zijn in het lot van gedupeerde omwonenden, dan hadden we het ook wel anders georganiseerd. Dan denk je toch niet aan vijf coördinatiepunten waar alleen professionals naar toe kunnen bellen en vijf stadsdelen waar bewoners wel bij aan kunnen kloppen? En dan ook nog iedereen zijn eigen openingstijden, klachten-intake en registratiesysteem die niet uitwisselbaar zijn. Het is pure laksheid. Na een zucht: “Dat typisch Amsterdamse eilanddenken in combinatie met die eenzijdige zorginvalshoek leidt er toe dat gedupeerden in deze stad onvoldoende serieus worden genomen. Er verhuizen meer omwonenden gedwongen door overlastsituaties dan veroorzakers daarvan. En veroorzakers kunnen rustig naar een ander stadsdeel verhuizen, want er is toch niemand die het in de gaten houdt. Tien jaar na de komst van het eerste meldpunt extreme overlast is er nog steeds geen stedelijke afstemming.”

De Amsterdamse woonschool

Bij oudere Amsterdammers staan Zeeburgerdorp en Asterdorp nog bekend als ‘rode dorpen’. Wie daar vandaan kwam had geen beste naam. Het ging om mensen die niet zomaar in aanmerking kwamen voor een nieuwbouwwoning. Het idee voor ‘woonscholen’ ontstond binnen de SDAP (de voorganger van de PvdA). De uitvoering kwam te liggen bij Arie Keppler, de toenmalige sociaal-democratische directeur van de gemeentelijke Woningdienst. In 1926 werd Zeeburgerdorp gebouwd (Oost). Het complex lag temidden van het water. De enige doorgang werd gecontroleerd. Er was een badgelegenheid, en er waren washokken en clublokalen. Huizen waren zo gemaakt dat optimale sociale controle mogelijk was. Overigens waarschuwden de bewoners elkaar met klopsignalen als een ambtenaar in aantocht was. Regelmatig werd gekeken of de huizen wel goed schoon werden gehouden.
In hetzelfde jaar ontstond ook Asterdorp (Noord). De straten van het vijfhoekige, ommuurde complex hadden oorspronkelijk geen namen. Bewoners voerden later met succes actie voor de aanplant van bomen.
Woningopzichteressen kozen de gezinnen die in aanmerking kwamen voor een ‘controlewoning’. Overigens bedankte ongeveer de helft van de gezinnen in de jaren twintig en dertig voor de geboden service. De slechte roep speelde zeker een rol. De te betalen ‘verblijfsvergoeding’ (het ging immers om een tehuis) was te vergelijken met de huur van een eenvoudige arbeiderswoning. Veel controlehuizen stonden dus leeg.
Degenen die er wel op ingingen waren er vaak niet best aan toe (huurschuld, alcoholverslaving, ziekte, enz.). Bij aankomst werden hun schamele bezittingen volgens de regels ontsmet.
Asterdorp werd in 1940 ontruimd om plaats te maken voor slachtoffers van het bombardement op Rotterdam. Inmiddels staat alleen het poortgebouw (ook hier was slechts één doorgang) nog overeind. De rest werd in 1955 afgebroken. Zeeburgerdorp ging in 1944 tegen de grond.
In de jaren vijftig kwamen in Geuzenveld en Slotermeer niettemin opnieuw afgelegen complexen voor asociale gezinnen, toen ‘onmaatschappelijken’ geheten. Onmaatschappelijk gedrag gold als besmettelijk. Ditmaal was het aan de woningbouwverenigingen om de gezinnen te begeleiden. Sociaal of kerkelijk werkers hielden toezicht op de bewoners. In 1981 verloren de complexen hun speciale status.
De Burgemeester van Leeuwenlaan ligt in zo’n voormalig complex of A-buurt.

In 1926 werd Zeeburgerdorp gebouwd, de eerste Amsterdamse woonschool. Wie daar vandaan kwam had geen beste naam. Het complex was zo gemaakt dat optimale sociale controle mogelijk was.

Woonschool nieuwe stijl

In Amsterdam vinden per jaar ongeveer 150 ontruimingen op basis van overlast plaats. Maar wat gebeurt er dan met die ontruimde huurders? Die duiken weer op in de particuliere sector, een passantenhotel van HVO of… bij een andere corporatie.
“Mijn voorstel is”, gaat Kluit hardop denkend verder, “om een soort laatste-kanswoningen te realiseren. Maar dan bij elkaar en op een plek waar omwonenden er geen last van kunnen ondervinden. Je zou daarvoor in ieder stadsdeel een plek van circa tien woningen kunnen aanwijzen. Natuurlijk onder goede begeleiding van een portier, de politie en gezinscoaches. Mijn primaire zorg betreft de gedupeerden, niet de overlastveroorzakers. Bij goed gedrag kunnen ze weer terug naar een reguliere woning, maar de rest blijft daar. Ik geef toe dat hier een repressief element in zit. Maar we moeten niet vergeten dat er gewoon asociale mensen zijn die zich van niemand iets aantrekken. Dat is dertig jaar lang ontkend. Ik ben ervan overtuigd dat we een moderne vorm van de woonschool nodig hebben. Alles is beter dan de huidige onverschiligheid”
Bij de corporaties is het idee van Kluit inmiddels bekend. In eerste instantie vond het weinig weerklank. Maar een rondvraag langs afdelingen die klachten behandelen leert dat op zijn minst sprake is van enige ambivalentie. Op die afdelingen zijn medewerkers fulltime met de dossiers van extreme overlastbezorgers bezig. Afstemming met zorginstellingen en buurtregisseurs vraagt al veel tijd, maar het verzamelen van ondertekende verklaringen vraagt nog veel meer: geduld, tact, incasseringsvermogen. Overigens hebben ook corporatiemedewerkers regelmatig te maken met intimidatie, of erger.

Een paar uitspraken:
“Ik vind de woonschool een stap terug, stigmatiserend en een bewijs van onvermogen. Maar ik ben wel benieuwd hoe men dit nu precies gaat uitwerken.”
– Iris Heldoorn, 1e medewerker verhuur (Zomers Buiten).
“Dit is heel verleidelijk voor corporaties, we lopen hier tenslotte tegenaan, maar wij richten ons allereerst op de mensen die zorg nodig hebben. Het is een maatschappelijk probleem dat hulpverlening niet verplicht is.”
Mette Vernooy, hoofd sociaal beheer (Rochdale).
“Je kunt de eigen verantwoordelijkheid van mensen niet zomaar overnemen. Dat kan alleen in het geval van, bijvoorbeeld, psychisch gestoorde junks. Als de woonschool een semi-penitentiair karakter krijgt moet de politiek erover beslissen.”
- Janeck Janmaat, manager juridische service en public affairs (Het Oosten).
“Het probleem is bekend. Maar we zijn er nog niet uit. Je kunt niet zomaar wat roepen.”
– Sven van der Burg, afdeling Communicatie (de Dageraad).
“Een woonschool gaat te ver, er zijn in Amsterdam maar een paar van dit soort families. Maar ik ben voor begeleid wonen onder dwang, voor het opvoeden van huurders. Het geitenwollensokkentijdperk is echt voorbij.”
– Hester van Buren, hoofd sociaal beheer (Algemene Woningbouwvereniging).
“Waarom niet? Het is een vorm van begeleid wonen. Maar onder voorwaarden: niet teveel gezinnen en hele goede begeleiding.”
– Pim Krommenhoek (Patrimonium).

Een kamp in Kampen

Wat in het grote Amsterdam een heet hangijzer is, blijkt in Kampen al heel gewoon. Sinds twaalf jaar bestaat daar op een afgelegen terrein een plek voor onhandelbare huurders. Het gaat om vier containerwoningen waarin acht mensen leven, onder wie een gezin met volwassen kinderen. Het initiatief ging uit van de PvdA en de huidige wethouder Volkshuisvesting Jan Wieten (eveneens PvdA) is nog steeds enthousiast. “Het werkt! De gemeente zorgt voor de grond, de corporatie voor de wooneenheden. Het gaat om mensen met vuistdikke dossiers, die niet in een normale woonomgeving passen. Deels zijn het verslaafden. Als we deze plek niet hadden georganiseerd waren deze mensen op straat beland.”
Kampen streeft er wel naar nieuwe aanwas te voorkomen. En er zijn randvoorwaarden voor zo’n verzameling aso-units. Een project als dit moet je in relatieve stilte realiseren, intensief begeleiden, kleinschalig houden en op de lange termijn zekerstellen.
Zou het werken in Amsterdam? Wieten: “Kleinschaligheid is echt een voorwaarde, je kunt geen honderd asocialen bij elkaar stoppen, dan wordt het onbeheersbaar. Bovendien speelt in Amsterdam nog de allochtonenproblematiek mee. Dus ik doe daar geen uitspraak over. Maar je moet andere huurders beschermen tegen asocialen en tegelijkertijd voorkomen dat die mensen op straat komen te staan.”

Bas Donker van Heel