Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
De stad van overmorgen
ir Maarten Kloos

Maarten Kloos, directeur Architectuurcentrum Amsterdam (ARCAM), is
van oorsprong architect. Hij was jarenlang werkzaam in het onderwijs en als architectuurcriticus (De Volkskrant, Archis). In 1995 nam hij het initiatief tot het maken van de ‘ARCAM KAART’ die het denken over de toekomstige inrichting van de Amsterdamse regio een nieuwe impuls gaf.
Dit leidde tot het samenstellen, een paar jaar later, van de ‘Nieuwe Kaart van Nederland’ die inmiddels een officieel beleidsinstrument van het Ministerie van VROM is.

Meer info over ARCAM: www.arcam.nl

Natuurlijk zou het een ramp zijn als ik het ooit echt voor het zeggen had. Een ramp, omdat ik het veel te druk zou krijgen. Heel veel dingen in Amsterdam moeten namelijk volgens mij anders of op zijn minst ingrijpend genuanceerd.
Om te beginnen een weinig orginele opmerking: het denken over het wonen in Amsterdam moet beginnen met de constatering dat de stad een groot huis is, een huis met een onwaarschijnlijke variëteit aan ruimtes. Aan dat idee moet - en dat kan niet vaak genoeg worden gezegd - onder alle omstandigheden zo lang mogelijk worden vastgehouden. Voortdurend moet het hele huis worden beschouwd, want alleen zo kan het in al zijn complexiteit worden onderhouden en verbeterd.
Ook woonbeleid kan op geen enkel moment losgezien worden van alle andere zaken die maken dat de stad een stad is. De basis van de woonkwaliteit in de stad wordt al gelegd waar gesproken wordt over de vorm van de stad, de ligging ten opzichte van andere steden, het landschap en de zee, en de organisatie van het mechanisme dat we stad noemen, zowel in logistieke als in ruimtelijke zin. Hier komen de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd, de verschillende karakters die de openbare ruimte kan hebben en de mogelijke kwaliteit van de ontsluiting al aan de orde. En het eerste wat je bij een eeuwenoude stad als Amsterdam dan ook het beste kunt doen, is door je oogharen de contouren bestuderen. Je ontdekt dan onmiddellijk dat zowel tegenstellingen (bijvoorbeeld tussen stad en ommeland) als samenhangen (bijvoorbeeld binnen de wijken) op grote schaal zouden moeten worden versterkt. Concrete uitdaging die een hoge prioriteit heeft, is het creëren van een goede, directe relatie met Zaanstad.
Wat betreft het verkeer en vervoer moet er structureel worden geëxperimenteerd met andere, nieuwe en lichtere typen van openbaar vervoer en de parkeergarage moet alvast, gelijke tred houdend met de ontwikkeling van de auto, een van de meest vanzelfsprekende en populaire voorzieningen (technisch geavanceerd, schoon en veilig) worden die letterlijk overal te vinden is.
Ten aanzien van het wonen is de grootste uitdaging het maken van een waarlijk democratische woonverdeling, zowel uitgaande van de gedachte dat het wonen diffuus verknoopt is met de stad (waarbij van concentraties van verschillende categorieën woningen en soorten buurten geen sprake meer is) als van het gangbare idee dat wijken en buurten met een eigen specifieke identiteit de basis vormen. Met alle mogelijke varianten daartussen. Zo moet meer ruimte worden gecreëerd voor nieuwe vormen van wonen en voor nieuwe clusters van bestaande vormen. Ook moet veel meer worden geëxperimenteerd met verschillende dichtheden (IJburg afmaken en verdichten!) en met hoogbouw (onder andere in delen van Noord).
Bindende factor is en blijft de openbare ruimte en vooral het water. In een stad als Amsterdam, die één grote goed toegankelijke waterkant zou moeten zijn, kan niet genoeg aandacht worden geschonken aan de betekenis daarvan. Eigenlijk zou het water het hele denken moeten beheersen, natuurlijk niet uit nostalgische overwegingen, wel in een poging nieuwe ruimten te ontdekken.
Op alle mogelijke manieren moet voortdurend worden geprobeerd op een eigentijdse manier om te gaan met verworvenheden uit het verleden en vanuit kritisch respect dóór te gaan waar de bouwers van vroeger - verantwoordelijk voor de grachtengordel, de laat-19e-eeuwse en vroeg-20e-eeuwse wijken, de majestueuze Westelijke Tuinsteden en de stadsvernieuwing - hebben moeten stoppen. Dit met als doel een levende stad maken die herkenbare sporen uit het verleden draagt en waarin het heden op een authentieke manier voelbaar is, maar die vooral toekomstgericht is.
Ik zou een nieuwe, compacte gemeentelijke dienst oprichten die zich geheel moet richten op de toekomst van de toekomst, op de stad van overmorgen.