Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Eerste verdieping
De zin en onzin van differentiatie
Gij zult mengen!

Dossier gemengd wonenDifferentiatie is een sleutelbegrip in de Nederlandse volkshuisvesting en in de Amsterdamse in het bijzonder. Of het nu gaat om herstructurering, om inbreiding of om nieuwe wijken: menging van het woningaanbod - en impliciet van de bevolkingssamenstelling - is het adagium. Het beginsel ‘gij zult mengen’ blijkt in de praktijk nog niet zo gemakkelijk toepasbaar. Lang niet alle functies, woningtypen, plattegronden, prijsklassen of eigendomsverhoudingen blijken straffeloos te kunnen worden gemengd.
Waarom wordt differentiatie nagestreefd? Waar liggen de risico’s en hoe kunnen die worden herkend en beperkt?

De argumenten waarmee menging wordt bepleit, zijn deels politiek van aard en zijn deels ingegeven door veronderstellingen over de positieve effecten ervan: menging zou een aantrekkelijker wooncomplex, een leefbaardere wijk en zelfs een betere samenleving opleveren. Onder differentiatie (of heterogeniteit) verstaan we in de woonsector het verschijnsel dat huishoudens van verschillende bevolkingscategorieën in hetzelfde gebied (blok, buurt, wijk, stadsdeel) wonen. Tegenhanger van differentiatie is homogeniteit, ofwel een gebied dat (overwegend) wordt bewoond door huishoudens uit één en dezelfde categorie. Nog even los van de vraag hoe je die bevolkingssamenstelling zou kunnen beïnvloeden, leven er allerlei opvattingen over de gewenste bevolkingsmix.
Wat de bevolkingsgroepen betreft komen we twee soorten classificaties tegen, langs sociaal-economische en langs sociaal-culturele lijnen. In het eerste geval gaat het om welstand van de bevolking. Woongebieden met een relatief homogene sociaal-economische status worden bijvoorbeeld gekwalificeerd als ‘goudkust’, ‘middenklassebuurt’ of ‘arbeiderswijk’. Op lager schaalniveau kennen we het ‘gouden randje’. Momenteel staan in Amsterdam ‘de middeninkomens’ sterk in de politieke belangstelling.
Bij sociaal-culturele scheidslijnen gaat het om waardepatronen en woongedrag en soms letterlijk om culturele afkomst van de bevolking. Echt cultureel homogene woongebieden op enige schaal, zoals een Chinatown, kennen we niet in Nederland. Wel kennen we gebieden waaraan een verschillend karakter wordt toegedicht, zoals gezinswijken, studentenbuurten, asobuurten, slaapsteden en yuppenwijken. Oorspronkelijk hadden woningcorporaties ook een eigen, aan een zuil verbonden signatuur. Aan de grachtengordel wordt wel iets als een ‘grachtengordelmentaliteit’ toegeschreven. Deze kwalificaties hebben soms een sterk subjectief gehalte, maar zijn daarom niet minder invloedrijk.

Stad van chique en sjofel

Zowel vanuit sociaal-economisch als vanuit sociaal-cultureel perspectief wordt gepleit voor gemengde woongebieden. De argumentatie is verschillend. Het pleidooi voor sociaal-economische menging komt vooral voort uit principes van rechtvaardigheid en solidariteit. Het idee van chique en sjofel naast en door elkaar is een verworvenheid van de Nederlandse volkshuisvesting waar de sector trots op is.

Herstructurering is een vorm van risicospreiding

Nu zijn de opvattingen op dit punt de afgelopen decennia wel wat verschoven, parallel aan de financieringsmogelijkheden. Ten tijde van Jan Schaefer werden op elke locatie sociale huurwoningen neergezet. Denk aan het Kleine-Gartmanplantsoen, het Weteringplantsoen, het IJ-plein. De laatste jaren is er meer aandacht voor marktconformiteit in het wonen. Het uitnutten van toplocaties is ook in Amsterdam heel gewoon geworden. Een Olympisch Kwartier had in de tijd van Schaefer ongetwijfeld een heel ander programma gekregen. Maar toch, ook op IJburg wordt anno 2006 in de sociale sector gebouwd, niet zozeer omdat daar in de stad een bovenmatig tekort aan is, maar vooral vanwege een breed gedeelde opvatting dat ook mensen met een smalle beurs op IJburg moeten kunnen wonen.
Ook sociaal-culturele heterogeniteit wordt in brede kringen als nastrevenswaardig beschouwd. Social engineering met fysieke middelen is niet iets van de laatste tijd. In de begintijd van de volkshuisvesting had sociale woningbouw ook opvoedkundige nevendoelstellingen. Nu worden gemengde woongebieden verondersteld bij te dragen aan culturele integratie. Naarmate we in Nederland te maken krijgen met scherpere culturele scheidslijnen komt dit doel steeds hoger op de politieke agenda.

Angst voor getto´s

Naast maatschappelijke doelen en principes van solidariteit vormt de angst voor homogene wijken en buurten een bijkomende drijfveer achter de roep om differentiatie. Met elitewijken valt nog wel te leven, maar voor het ontstaan van homogene buurten aan de onderkant van de woningmarkt bestaat grote angst. Daar willen mensen alleen nog maar wonen als ze geen andere keuze hebben en geïsoleerd raken van de maatschappij.
Dergelijke getto’s zijn er (nog) niet in Nederland. Er zijn wel gebieden met hoge concentraties werklozen en mensen met lage inkomens. Maar die vertonen niet de ellende, het isolement en de uitzichtloosheid van Amerikaanse getto’s. Verklaring daarvoor wordt wel gezocht in de Nederlandse sociale zekerheid en de daarmee samenhangende geringe welstandsverschillen.
Toch durft bijna niemand meer te stellen dat we in Nederland geen risico lopen. De ontwikkelingen in de Franse voorsteden zijn angstig dichtbij. Gemeenten, stadsdelen en woningcorporaties met grote belangen in homogeen goedkope wijken wachten liever niet af of het in Nederland misschien wel meevalt met de gettovorming. Hun streven om door middel van herstructurering te komen tot een zekere menging in sociaal-economisch opzicht is te zien als een vorm van risicospreiding. Het is een strategie om sociale problemen te ‘verdunnen’ en daarmee hopelijk stigmatisering en een vervalspiraal te voorkomen of te keren.
Niet iedereen is overtuigd van nut en noodzaak van herstructurering. Critici wijzen er op dat de verdunningsstrategie niet helpt tegen kansarmoede als zodanig. Het feit dat iemand andere buren krijgt, maakt hem immers niet minder werkloos of kansarm. Wie mensen aan het werk wil hebben, kan beter investeren in onderwijs. In de meeste herstructureringsplannen wordt dit overigens ook erkend; investeren in mensen is óók belangrijk. In feite is hier sprake van een schijntegenstelling. Bestrijding en spreiding van kansarmoede sluiten elkaar niet uit.

Samen wonen is nog niet samen leven

Ook de sociaal-culturele idealen stuiten op scepsis. Volgens critici koesteren de pleitbezorgers van de cultureel gemengde wijk ongegronde hoop en utopische en nostalgische wensbeelden. Integratie vereist namelijk dat de verschillende culturele groepen ook contact met elkaar hebben. Maar verschillende bevolkingsgroepen kunnen heel gesegregeerd van elkaar leven, ook al wonen ze in elkaars directe nabijheid. Met moderne communicatiemiddelen als satelliet-tv, mobiele telefoons en internet zijn mensen in staat deel uit te maken van een gemeenschap, terwijl ze tegelijkertijd hun directe buren niet kennen en ook niet willen kennen.
Onderzoek naar de effecten van herstructurering lijkt deze visie te bevestigen. Herstructurering leidt voor zover bekend niet tot sociale interactie tussen achterblijvers en nieuwkomers. Daar staat tegenover dat herstucturering ook niet zo veel schade lijkt aan te richten aan oude sociale structuren. Empirisch onderzoek op dit gebied is echter nog schaars en generaliseren is lastig.

Is heterogeen aantrekkelijk?

Of heterogene woongebieden tot een multiculturele samenleving leiden, is dus verre van gegarandeerd. Toch is het wel erg gemakkelijk om het streven naar sociaal-culturele menging als onzinnig en utopisch af te doen. Je kunt de redenering ook omdraaien: als je niet mengt, weet je zeker dat er geen interactie zal plaatsvinden. Als je wel mengt, maak je het in ieder geval niet onmogelijk. Baat het niet, dan schaadt het niet, zou je kunnen zeggen. Of toch wel? Hoe staat de bewoner, de consument eigenlijk tegenover het idee van differentiatie? Zit die eigenlijk wel te wachten op een gemengde wijk?

De meeste mensen voelen zich meer thuis in een homogene dan heterogene woonomgeving

Dat de bevolkingssamenstelling van een buurt of wooncomplex een kwaliteit is die iets wezenlijks toevoegt aan het woongenot is al meermalen aangetoond. Uit onderzoek naar woonbeleving komt steevast naar voren dat sociale aspecten van de woonomgeving, naast de kwaliteit van de woning zelf, een grote zelfstandige invloed uitoefenen op het welbevinden van mensen en zelfs op de huizenprijs.
De Franse denker Bourdieu heeft laten zien dat de keuze van de woning en de woonlocatie deel uitmaken van de sociale expressie, net zoals de keuze voor een automerk, een vakantiebestemming, kleding of een dagblad. Elleke de Wijs-Mulkens heeft uitgezocht dat ook in Nederland de elite zijn woonkeuzegedrag inzet als middel tot sociale expressie. Er is geen reden aan te nemen dat dit niet voor minder gefortuneerden zou gelden. Die hebben alleen minder te kiezen.
Overeenkomstige woonvoorkeuren hoeven niet per definitie te leiden tot homogene woongebieden, maar ze leiden wel tot een zekere uitsortering en daarmee tot een verdere bestendiging van de betreffende milieus. De grachtengordel trekt mensen aan met een grachtengordelmentaliteit en stoot anderen af die daar niet dood gevonden willen worden, zelfs al kunnen ze het betalen.
Als we de fervente aanhangers van de gedifferentieerde stad moeten geloven, dan is heterogeniteit niet alleen beter voor de maatschappij, maar ook aantrekkelijk voor de individuele bewoner. In die visie staat de dynamische multiculturele stad tegenover de bekrompen homogene suburb waar nooit iets gebeurt. Deze verheerlijking van de heterogene stad is erg hardnekkig en vraagt om een paar kanttekeningen.
De eerste kanttekening is dat de suburbs juist zeer gewaardeerd worden door de bewoners, mede vanwege de betrekkelijke homogeniteit. Dat geldt voor de eerste generatie overlopers, die nooit veel spijtoptanten heeft opgeleverd, maar ook voor hun kinderen. Wie denkt dat de jeugd uit Purmerend, Hoorn en Almere massaal staat te trappelen om de saaie suburb te verruilen voor een avontuurlijk bestaan in de echte stad, komt bedrogen uit.
Daarbij komt dat de heterogene stad vooral aantrekkelijk is voor kansrijke jongeren, huishoudens zonder kinderen en huishoudens met voldoende geld. Mensen kortom die in staat zijn om van de lusten van de heterogeniteit te genieten en de lasten te ontwijken. Omdat deze groep beperkt van omvang is, is die aantrekkingkracht ook beperkt tot de buurten waar zij graag willen wonen. Ook kansrijke jongeren en geslaagde kosmopolieten klitten namelijk graag bij elkaar.
Lasten zijn er wel degelijk en niet iedereen kan zich daaraan onttrekken. Zelfs de genieters van de veelkleurige stad zitten elkaar soms in de weg. Zo is sprake van toenemende conflicten tussen de party people die klagen dat er in het Amsterdamse nachtleven nooit eens iets mag, en de gearriveerde, vergrijzende binnenstadsbewoners die daar de overlast van ondervinden. Voor ouders gaat het feit dat op een basisschool nauwelijks Nederlands wordt gesproken op een gegeven moment zwaar wegen. Op het schaalniveau van wooncomplexen kunnen verschillende woon- en leefstijlen lelijk met elkaar botsen. Bekend zijn de wrijvingen tussen op rust gestelde ouderen en grote gezinnen op één portiek of galerij.
Er zijn al met al sterke aanwijzingen dat, op een beperkt aantal liefhebbers en buurten na, mensen zich meer thuis voelen in een homogene woonomgeving dan in een heterogene.
Een belangrijke kwestie daarbij is het schaalniveau. Het is nog niet geheel duidelijk welk schaalniveau mensen als hun buurt ervaren en op welk schaalniveau homogeniteit er toe doet. Het lijkt er op dat dit een tamelijk laag schaalniveau is. Onderzoek laat zien dat objectieve kenmerken van de woonomgeving binnen een straal van vijftig tot tweehonderd meter van invloed zijn op het woongenot van mensen. Op grotere schaal valt echter weinig invloed meer te ontdekken. Dit zou betekenen dat homogeniteit op buurt- en complexniveau in beginsel heel goed kan samengaan met heterogeniteit op hoger schaalniveau.

Bouwprogramma

Maatschappelijke doelstellingen, beginselen van sociaal-economische solidariteit en de angst voor gettovorming liggen ten grondslag aan het streven naar heterogene woongebieden. Hoe moet je daar als risicodragend ontwikkelaar tegenover staan? Die solidariteit kun je respecteren, hoewel dat er toe kan leiden dat de marktpotentie van een locatie niet ten volle wordt benut. Het wordt riskant als het adagium van de heterogeniteit leidt tot programma’s die de marktpositie van een project aantasten. Als menging dogmatisch wordt toegepast. Er zijn sterke aanwijzingen dat de consument helemaal niet zit te wachten op een tot op projectniveau doorgevoerde heterogeniteit van bewoners. En ook een heterogene wijk spreekt niet iedereen aan.
Projectontwikkelaars oefenen met hun project zelf invloed uit op de bevolkingssamenstelling. De relatie tussen de gebouwde omgeving en de bevolkingssamenstelling is echter complex. Zo simpel laat de burger zich niet sturen. Een homogeen bebouwd gebied kan toch een heterogene bevolking herbergen en vice versa.
De sociaal-economische mix is nog het gemakkelijkst te beïnvloeden. Dure woningen trekken mensen met veel geld aan, in goedkope woningen komen meestal mensen met minder geld te wonen. In sommige oudere woongebieden is sprake van een doordachte menging op laag schaalniveau, bijvoorbeeld waar chique en grote woningen voor de rijken aan de singels zijn gelegen en veel minder dure woningen voor ‘gewone mensen’ in de zijstraten van diezelfde singels.
Op het moment dat een nieuw project wordt ontwikkeld en op de markt gebracht is er nog geen zittende bewonersgroep en is er nog geen status en woonklimaat. De aspirant koper/bewoner zal zich een indruk proberen te vormen van de risico’s die hij loopt op het gebied van status (de waardevastheid van zijn investering) en zal proberen te schatten of hij zich thuis zal voelen.
Aan de projectontwikkelaar de kunst om het risico van ´foute´ buren voor de aspirant koper/huurder, ook op termijn, zo klein mogelijk te maken. De ontwikkelaar die daarin slaagt, beperkt ook het afzetrisico voor zichzelf. Eén succesformule hiervoor is er niet. Er zijn in de literatuur teleurstellend weinig concrete aanwijzingen te vinden voor een ‘ideaal’, ‘conflictproof’ programma of een leefbaarheid garanderend ontwerp op het schaalniveau van individuele projecten. Wie iets beweert over de invloed die een ontwerp kan hebben op sociale interactie, laadt al snel de verdenking van fysisch determinisme op zich. In de naastgeplaatste kaders is toch een poging gedaan om op grond van ervaringsfeiten een aantal do’s en don’ts voor nieuwbouwprogrammering te formuleren op het schaalniveau van blokken en complexen.

Niet doen
  • Maak er geen regenboogcoalitie van. Menging van van alles en nog wat door elkaar verhindert dat een complex identiteit krijgt.
  • Stop niet een paar grote goedkope woningen als een soort excuus-Truus in een complex met verder alleen kleinere appartementen en/of duurdere gezinshuizen. Daar voelt niemand zich wel bij.
  • Voorkom extreme verschillen in prijsniveau binnen een complex. De penthousebewoner en zijn werkster willen elkaar niet dagelijks tegenkomen in de portiek.
  • Wijk qua prijsniveau aan de bovenkant niet te radicaal af van de omgeving. Een bekende makelaarswijsheid is dat je gemakkelijker een slechte woning in een goede buurt verkoopt dan een goede woning in een slechte buurt.
  • Voorkom voorspelbare conflicten. Bepaalde combinaties is ‘vragen om moeilijkheden’. Een notoir ongelukkige mix bijvoorbeeld vormen gezinnen met (drukke) kinderen en ouderen. Maak dus geen grote woningen boven kleine (andersom kan wel).
  • Ga niet te veel differentiëren in kleine complexen. Er is geen zinnig argument te bedenken waarom een complex van 28 woningen een representatieve afspiegeling van de Amsterdamse bevolking zou moeten huisvesten.
Wel doen
  • Biedt homogeniteit en identiteit waar dat kan. In de gemengde context van de binnenstad kan de status van een individueel pand zonder problemen afwijken van die van een ernaast of aan de overkant van de straat gelegen gebouw.
  • Sluit bij inbreiding of herstructurering qua programma en prijsniveau aan op de woonaspiraties van mensen in de directe omgeving (buurt, stadsdeel). Anders gezegd: faciliteer de wooncarrières van mensen uit de omgeving.
  • Respecteer en honoreer de behoefte aan privacy. Geef mensen zoveel mogelijk een eigen opgang. Beperk het aantal woningen per galerij/lift.
  • Werk met clustering en compartimentering. Geef prijsklassen en woningtypen daarin een eigen cluster. Geef clusters een kritische massa, zodat bewoners zich er mee kunnen identificeren. Geef ook niches (zoals groepswonen) een eigen cluster.
  • Laat prijsdifferentiatie logisch aansluiten op verschillen in liggingskwaliteiten op microniveau. Bij het mixen van prijsklassen is het goed koopmanschap om de grootste en duurste woningen op de mooiste plekjes te situeren en de goedkopere om de hoek.
  • Situeer grote gezinswoningen bij voorkeur op de begane grond en geef ze alle een eigen ontsluiting.
  • Beperk het aantal gemeenschappelijke ruimten. Geef collectieve ruimten een duidelijke bestemming en een groep gebruikers. Voorkom toegang door anderen (bewoners en buitenstaanders).
  • Geef duurder en goedkoper binnen hetzelfde gebouw een eigen entreehal en een eigen lift. Bij duurdere woningen hoort ook een zekere mate van exclusiviteit in letterlijke zin.
  • Zorg voor een goede geluidsisolatie. Geluidshinder is een van de grootste veroorzakers van conflicten tussen buren. Bezuinig hier niet op (en ook niet op vierkante meters), want het betaalt zichzelf terug.
  • Schep en handhaaf duidelijke leefregels, bijvoorbeeld ten aanzien van parkeren, liftgebruik en afvalverwerking.

André Buys
Buys is partner bij Rigo (www.rigo.nl)