Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Eerste verdieping
54 miljoen extra voor aanpak dakloosheid
"Een flink deel kan veel zelfstandiger wonen"

Kabinet en de vier grote steden (G4) lanceerden vorig jaar een ambitieus plan om de problematiek van de daklozen aan te pakken. Met zeer concrete doelen: voor 2010 moet voor 60 procent van de daklozen een passende huisvestingssituatie zijn gevonden. De geregistreerde overlast die deze groep bezorgt, zou met een kwart moeten zakken. Bovendien moet al in 2008 dakloosheid als gevolg van uithuiszetting met 30 procent zijn gedaald. Amsterdam krijgt tot 2010 54 miljoen euro extra om deze doelstellingen te verwezenlijken. Hoever staat het met de plannen en welke rol moet de woonsector daarin spelen? We spreken met beleidsmedewerker Walter Kamp en directeur Dineke ten Hoorn Boer van het nieuwe Wmo servicecentrum.

In de vier grote steden leven 10.000 dak- en thuislozen en zo’n 12.000 ‘verkommerden/ verloederden’ die dakloos dreigen te worden. Het kabinet stelde vorig jaar 170 miljoen euro extra beschikbaar om deze groep voor 2010 geschikte opvang te bieden en weer ‘naar vermogen deel te laten nemen aan de samenleving’. Gelijktijdig moet ook de overlast die deze groep bezorgt substantieel afnemen. Het plan van aanpak bestaat uit ‘niet-vrijblijvende’ afspraken met daklozen en verslaafden over zorg, huisvesting en eventueel werk. De tweede prioriteit is nieuwe dakloosheid te beperken. Amsterdam krijgt van dat bedrag 54 miljoen euro.
Het nationale Plan van Aanpak beoogt in zeven jaar tijd reuzenstappen te zetten om het perspectief van deze groep te verbeteren en de overlast te verminderen. Al veel eerder moet de instroom in de maatschappelijke opvang fors zijn verminderd door huisuitzettingen en dakloosheid na detentie te voorkomen. In 2010 is er voor alle 10.000 daklozen een trajectplan opgesteld. Voor 60 procent van alle daklozen moet dan een passende huisvestingssituatie zijn geregeld; dakloosheid als gevolg van uithuiszettingen moet met 30 procent zijn gedaald en bij uithuiszetting dient alternatieve woonruimte in het souterrain van de woningmarkt te worden gevonden. Met ‘passende huisvesting’ wordt zo zelfstandig mogelijk bedoeld; de maatschappelijke opvang mag geen eindstation blijven. Dakloosheid na beëindigen van detentie of doordat zorginstellingen hun zorgplicht afwentelen, mag niet meer voorkomen. Bovendien moet de overlast en criminaliteit die deze groep veroorzaakt in zeven jaar tot minder dan 75 procent (volgens de Veiligheidsmonitor) van het huidige niveau zijn gedaald.

“We schatten dat er zo’n 500 weer zelfstandig kunnen wonen. We willen de corporaties vooral op die groep aanspreken.”

Wat je noemt ambitieuze doelstellingen?
“Ja, maar wel realistisch”, stelt Walter Kamp van het pas opgerichte Wmo servicecentrum - daarvoor was de aanpak van deze problematiek een taak van DMO. Kamp was en is betrokken bij de G4-planvorming en de Amsterdamse implementatie daarvan. “De doelstelling waar ik de meeste zorgen over heb, is het terugbrengen van de uithuiszettingen tot 30 procent van het huidige aantal in 2008. Dat is heel fors. Aan de andere kant: in het G4-overleg is zelfs serieus gesproken over het naar nul terugbrengen van het aantal huisuitzettingen.”
Gaat het roer nu volledig om in Amsterdam? Volgens Kamp niet. “Het G4-plan is gevoed door de vier steden en niet in de laatste plaats door ons. In het plan van aanpak vind je daarom onze ervaringen en visie terug. De kern daarvan is de sterk persoonsgebonden en ook minder vrijblijvende aanpak van dakloosheid, met veel traject- en veldregie. We kunnen dankzij het extra geld dingen nu sneller en beter doen.”
Directeur Dineke ten Hoorn Boer legt de nuance iets anders: “Het maken van het G4-plan en het ontwikkelen van onze eigen nieuwe aanpak van maatschappelijke opvang hebben behoorlijk parallel gelopen. Het nieuwe Beleidsplan maatschappelijke opvang is 14 maart bekrachtigd door de gemeenteraad. Daarin zit toch wel een flinke verschuiving vergeleken met de manier waarop we het in het verleden deden. We kijken nu veel preciezer naar het individu en zoeken het aanbod dat het beste bij hem of haar past. De doelgroep varieert van gescheiden mannen met een alcoholprobleem die net hun huis zijn uitgezet tot zwaar verslaafde veelplegers. Als je in een sociaal pension ging kijken, zag je wel zestig gestoorde en verslaafde mannen in een vies gebouw met twee begeleidsters op MBO-niveau. Als je in zo’n setting terechtkomt, is de kans klein dat je daar ooit nog uit komt. Maar met de juiste begeleiding en de juiste voorzieningen kan een flink deel wel veel zelfstandiger wonen. Bij begeleid-wonenprojecten zie je direct het verschil. Daar zie je mensen zich weer verzorgen, hun kamer inrichten; en ook de familie durft vaak weer langs te komen. Dat is de lijn die we nu veel nadrukkelijker inzetten: het juiste aanbod voor de juiste persoon.”

“Details uitwerken”

Gemeentelijke organisatie
De doelgroep van de maatschappelijke opvang bestaat uit mensen die feitelijk dakloos zijn of die in een instelling voor maatschappelijke opvang wonen. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning is sinds 1 juni een aparte dienst in het leven geroepen: het Wmo servicecentrum. Die dienst heeft onder meer het terrein van de maatschappelijke opvang van DMO overgenomen. Directeur is Dineke ten Hoorn Boer.
Binnen de gemeente is de Dienst Wonen verantwoordelijk voor de afspraken met corporaties over de preventie van dakloosheid en het beschikbaar stellen van woningen voor maatschappelijke opvang. De doelstellingen uit het Plan van Aanpak Maatschappelijke opvang van Rijk en G4 vormen de komende jaren de basis voor afspraken met de Amsterdamse corporaties.

Het Amsterdamse plan van aanpak is nagenoeg rond. De doelgroep en haar mogelijkheden zijn in kaart gebracht, nu wordt berekend welke middelen daar bij horen en welke partijen de noodzakelijke voorzieningen kunnen leveren. Kamp: “We zijn nu de details aan het uitwerken. In juli van dit jaar kunnen we externe partijen, zoals de corporaties, gericht benaderen en completer informeren. De uitvoering is in vier stukken op te breken. Dat is ten eerste op stadsdeelniveau ervoor zorgen dat goede ambulante zorg is gekoppeld aan welzijnsvoorzieningen. Ten tweede moeten we voorkomen dat er nieuwe mensen op straat komen te staan. We zijn bezig de vroegere aanpak van de Vliegende Hollander over de hele stad uit te rollen. Momenteel is deze ‘Erop Af’-methodiek in vijf stadsdelen geïntroduceerd. Corporaties en de instellingen voor maatschappelijke dienstverlening werken daarin samen. We willen er als gemeente bovenop blijven zitten dat dit een prioriteit blijft. Het derde onderdeel is dat we voor elke categorie uit de doelgroep de juiste voorzieningen kunnen aanbieden. Vierde is het verstevigen van centrale regie. Er komt een centraal register. Dat moet ervoor zorgen dat we elke cliënt ook kunnen voorzien van passende begeleiding en de meest geschikte woonvoorziening. Het gaat bij die persoonsgebonden aanpak niet alleen om de opvang maar om een compleet pakket van geestelijke gezondheidszorg, eventuele dagbesteding, schuldhulpverlening en juiste woonplek. Die centrale intake is daar heel belangrijk voor.” De regie komt te liggen bij het nieuwe Wmo servicecentrum.

Nieuwe voorzieningen?

DMO heeft heel precies uitgezocht hoeveel dak- en thuislozen Amsterdam nu heeft. Kamp: “Dat waren er over een periode van drie maanden zo’n 2600. Op jaarbasis zullen dat er wat meer zijn. Van die 2600 verblijven er 500 voornamelijk op straat, 700 voornamelijk in de nachtopvang en 1400 in opvangvoorzieningen. Daarnaast zijn er nog zo’n 1200 ‘risicovollen’, mensen die verloederen en dreigen op straat te komen. Dat aantal is iets meer een schatting dan de echte daklozen. Dat weten we behoorlijk precies.”
Wat voor extra woonvoorzieningen zijn er op basis van deze aantallen nodig? En wat verwachten jullie van de corporaties?
Ten Hoorn Boer: “We schatten dat er van die 2600 op termijn weer 500 zelfstandig kunnen wonen. We willen de corporaties vooral op die groep aanspreken. Ik zie daar geen groot probleem. De corporaties hebben bij monde van Hans van Harten al vaker aangegeven dat ze die taak op zich willen nemen. Dat doen ze trouwens ook al; van oudsher zijn Amsterdamse corporaties vastgoedeigenaar van voorzieningen voor maatschappelijke opvang. Wat ik merk is dat corporaties best nog meer willen doen, als wij maar zorgen voor voldoende begeleiding en zorg voor die groep. Dat willen ze er niet ook nog bij.”
Zijn er nog duidelijke hiaten in het huidige aanbod van opvangvoorzieningen en woonvormen?
Kamp: “Er is al een brede waaier aan voorzieningen. We willen vooral zwaar investeren in die 500 per jaar die weer zelfstandig zouden kunnen gaan wonen. De woningen zijn er wel; het gaat vooral om de juiste organisatie er omheen om dat mogelijk te maken. Daarnaast hebben we nog zo’n vijf grotere woonvoorzieningen nodig, bijvoorbeeld om mensen met een psychiatrische problematiek beschermd te laten wonen. Die zijn er nu ook al, maar daar hebben we er meer van nodig. En graag starten we nog wat experimenten in het souterrain van de woningmarkt. Maar nogmaals: de grootste opgave ligt niet in de gaten in het aanbod, maar in het creëren van een samenhangende zorg om de cliënten heen.
Ten Hoorn Boer: “Het blijkt wel lastig om goede plekken voor begeleid wonen te vinden. Dat zijn instellingen met 24 tot 30 plekken. Daar hebben we er nog een paar van nodig.”
Er komt 54 miljoen naar Amsterdam. Kunnen corporaties daar ook nog een beroep op doen?
Dat is volgens Kamp en Ten Hoorn Boer niet het geval. Het geld is voor zorg. Ten Hoorn Boer: “We hebben ook geen enkel moment het idee gekregen dat corporaties nu willen vangen. Het was in het verleden eerder omgekeerd: corporaties hadden de vrees dat ze ook nog werden aangesproken op het organiseren van de zorg.”
Hoge prioriteit heeft momenteel het preventiebeleid. Kamp: “Met de Erop-af methodiek wordt een ijzeren proces beschreven om huisuitzettingen te voorkomen. Dat is gebaseerd op de aanpak van de Vliegende Hollander, een team van HVO-Querido. Die deden al zo’n 600 dreigende huisuitzettingen per jaar. We hebben deze taak heel bewust overgedragen aan het maatschappelijk werk, waarbij de corporaties als trechter fungeren. Die moeten in een vroeg stadium aan de bel trekken en de risicogevallen er uithalen.” Op jaarbasis zijn er nu zo’n 34.000 huurders met een betalingsachterstand. In 5800 gevallen volgt er een vonnis van de kantonrechter, in 3200 gevallen komt boedelbeheer er aan te pas en in 1200 gevallen komt het daadwerkelijk tot uithuiszetting (zie elders in dit nummer).

Toekomst

Kamp en Ten Hoorn Boer zijn op basis van de huidige ervaringen vol vertrouwen over de toekomstige inbreng uit de woonsector. Kamp: “Je zou sommige taakstellingen in een stedelijk akkoord kunnen vastleggen, maar of dat nodig is weet ik eigenlijk niet. Je ziet in het preventiebeleid dat sommige corporaties en ook trouwens sommige stadsdelen duidelijk minder hard lopen dan andere. Als dat zo blijft kunnen stedelijke afspraken helpen.”
Kamp is niet bang dat straks alle daklozen zich naar Amsterdam spoeden als het hier zo prachtig geregeld is.
“Zo heeft het in het verleden ook niet gewerkt. Rotterdam maakt daar wel een punt van en heeft daar ook meer last van. We hebben hier niet echt veel daklozen van buiten de stad. We gaan trouwens wel strakker kijken wie hier binnenkomt. Als iemand zich meldt die net uit Almelo komt en daar niet dakloos was, sturen we die terug. Het is ook meestal beter voor de persoon zelf in de eigen omgeving opgevangen te worden.”
Ten Hoorn Boer: “We hebben wel een regiofunctie voor dit soort voorzieningen.”
Maar buitenlanders, al dan niet illegaal, kun je niet terugsturen. Wat doen jullie daarmee als ze zich bij de maatschappelijke opvang melden? Kamp: “Dat is een apart probleem. Volgens het ministerie mogen deze mensen in een noodsituatie gebruik maken van onze voorzieningen. Dat laten we ze dan ook doen. Maar verder is ons beleid dat we daar geen beleid op hebben. Guusje ter Horst heeft dat destijds zo geformuleerd, en dat is zo gebleven, al hebben ambtenaren het daar natuurlijk wel eens moeilijk mee. Ter Horst vreesde terecht dat het alleen maar strenger zou worden als er beleidsregels werden geëxpliciteerd. Het onderwerp heeft trouwens geen grote prioriteit. Het is niet zo dat onze voorzieningen verstopt zitten met buitenlanders.”

Fred van der Molen